‘Jij hebt straks dus de enige set huissleutels in deze hele stad,’ zeiden de vrienden die op het punt stonden om met hún sleutelsets naar het vliegveld te vertrekken, naar Schiphol te vliegen, daar twee uur stuk te slaan om vervolgens de Noordzee over te steken. Ik voelde nog een keer in mijn broekzak, ze zaten er: de huissleutel, de sleutel van de benedendeur. De onbedwingbare neiging om het wijnglas van fijn kristal spontaan uit mijn handen te laten vallen zodra iemand vertelt dat dit het laatst overgebleven erfstuk is van zijn dierbare overgrootmoeder heb ik gelukkig niet. Nadat de oorspronkelijke bewoners vertrokken waren en ik me geïnstalleerd had, zei ik de kat ajuus en ging op pad. Met de hond en de kat heb ik gemeen dat ik een nieuwe plek graag tot de mijne maak. Ik liep een kleine twee uur van west naar oost, van chique via grauw en oase naar hip en toen was de stad van mij en ik van de stad.