De oom die ik als kind vijf dagen per week zag, gewoon doordat de plek waar ik woonde ook zijn werkplek was, zou vandaag honderd zijn geworden, als hij niet acht jaar en een paar dagen geleden was gestorven. Ik ren twintig minuten, de rest van de ronde wandel ik. Op de steiger tegenover café Oud Verlaat vier knullen, zestien, zeventien, achttien, zwemshorts over hun onderbroeken, de band met merknaam zorgvuldig zichtbaar, hun ontblote bovenlijven nog droog. Ik stop. Ze zien dat ik naar ze kijk. Het helpt. Eentje roept: ‘kom op nou’ en springt het water in, nummer twee en drie volgen. Vier blijft drentelen. Op de steiger drie rugzakken en één badlaken. In de tuin spuit ik met een harde waterstraal de laatste beestjes van de dahlia. Een tip van internet. Eén uitkomende knop sneuvelt. Na het douchen lees ik verder in Montauk van Max Frisch. Het boek is uit 1975. De man woensdag in de trein naast me zei dat hij stiekem even had meegelezen. Het leek hem zo’n boek dat je in een boekenstalletje opduikelt. ‘Zoiets,’ zei ik. Ik begin in een nieuwe Moleskine. Voor de eerste keer geen zwarte, maar een grijze. Ook het leeslint is grijs.