Ik schepte pompoensoep in een plastic voorraaddoos, knipte koriander fijn, deed dat in een kleiner doosje en zette de dozen voorzichtig in een tas. Risicolozer was het om op taart te trakteren, maar de taarten waren op, op één stukje citroentaart na, en taart uit de winkel vond ik fantasieloos. Bovendien kenden de groentevrienden me als iemand die de dingen altijd net even anders deed. Ze hadden net een knul van de Voedsel- en Warenautoriteit over de vloer gehad, er hing nog wat stress in de lucht. De blonde ging direct blij kijken bij de pompoensoep, zij hield ervan. De groentedochter ging het niet proberen, dat zag ik zo, maar die bleek verzot op citroentaart, dus haalde ik nog even het laatste stukje. Thuis hamerde ik twee plankdragertjes op het zijpaneel en twee op het middenpaneel, zette daarna de de zijpanelen en het middenpaneel met hoekverbinders vast aan het achterpaneel, ook deed ik er wat houtlijm tussen. Daarna tekende ik met potlood de contouren van het kastje op het onderpaneel en boorde ik gaten: voor de verbinding met de zijpanelen en het middenpaneel ieder twee, voor het achterpaneel drie. Ik deed houtlijm op de kopse kanten van de panelen, zette de stopwatch op mijn telefoon aan, wachtte drie minuten, drukte het skelet van het kastje op de onderkant, precies binnen de lijntjes, draaide de boel om en zette de gereedschapskist op het kastje in wording om de lijm even goed aan te drukken. Daarna stak ik de boor door de gaten op de onderplaat en boorde gaatjes in de zij-, achter- en middenpanelen. Bij het laatste gaatje brak het boortje af. Ik schroefde de spaanplaatschroeven in de gaten. Het leek al heel wat. Voor het avondeten had ik rucola nodig. Ik liep weer naar de groentewinkel. De pompoensoep had goed gesmaakt, zei de blonde. Ze had eerst pittig geproefd, de groentevriend had het er warm van gekregen, en daarna zoet, of net andersom. Ze hadden zich afgevraagd wat dat zoete was. Sinaasappel, zei ik.