Buiten

Mijn voeten veerden op een zacht tapijt van rode elzenkatjes. De schapen die gisteren nog helemaal vooraan liepen, graasden nu rond de grootste van de twee plassen in de kleine polder. Het meisje met de halflange bruine haren aan de andere kant van de weg had een zwart krat voorop haar fiets, de blonde jongen naast haar was eigenlijk te groot voor de oude damesfiets. Zij zei iets waar hij heel erg om moest lachen, ze fietsten heel langzaam, zagen niet dat op de lantaarn boven hen twee kauwen zaten, de jongen slingerde, het meisje zei ‘oh, pas op’. De auto achter ons had veel te veel haast. Vanaf ongeveer half vier gaan automobilisten die te veel dingen willen in te weinig tijd hier de wegen domineren. Aan de andere kant van de sloot een mannetjesfazant op een hekwerk. Ik dacht aan de tientallen fazanten die vroeger zomaar plotseling in de bomen rondom de boerderij opdoken. Ik was vergeten in welke maand. De wieken van de minimolen in de tuin van de bloemenman die iedere zaterdag vanuit zijn vrachtwagen bloemen bij ons in het winkelcentrum verkoopt, draaiden supersnel. Bij de afslag naar het kaarsrechte fietspad haalde ik de jongelui weer in, hij leunde met een been op de grond, zij stond met beide voeten op het asfalt, de fiets tussen haar benen. Ze kletsten, lachten, hun ogen keken op en sloegen neer. Nog geen afscheid. De regen nam toe, vanaf het café aan het water had ik de wind pal tegen, ik maakte het klittenband in de kraag van mijn regenjas los, haalde de capuchon tevoorschijn en trok die over mijn hoofd. De man die mij op de fiets gepasseerd was, ook een krat voorop, haalde ik even later weer in, hij was afgestapt, had zijn rugzak afgedaan en zijn regenjas tevoorschijn gehaald en ik vermoedde dat hij zijn winterjas ging uitdoen en in plaats daarvan de regenjas zou aantrekken, maar ik bleef niet stil staan om te kijken, want al waren mijn voeten lekker warm in mijn wandelschoenen en mijn romp en hoofd goed beschermd tegen de wind en de koude regen, mijn broek kleurde op de bovenbenen steeds donkerder blauw. Bovendien wachtte thuis het vervolg van Tolstoj’s Anna Karenina. Konstantin Levin logeert net bij zijn vriend Svijazjski, die Rusland als een verloren land beschouwt, ‘zoiets als Turkije, en de regering van Rusland was zo slecht dat hij (Svijazjski, lb) zich nooit zou veroorloven om zelfs de daden van de regering aan serieuze kritiek te onderwerpen.’ Dat was een wijze raad. Verspil je woorden van kritiek niet aan zaken die heel slecht zijn.

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.