Zondag. We zijn losser, we hebben er allemaal een ontmoeting in de grote zaal voor publiek opzitten. We kennen de routes backstage. Ontspannen gaan we in een grote kring op de witte dansvloer zitten. Voor nestor Jan, ik schat hem meer dan tachtig, wordt een stoel gehaald. Nieuwe scripten worden uitgedeeld. Ondanks het verbod doen flarden van wat er gisteren aan de andere kant van het doek is gebeurd de ronde. Van Earl – twee keer mijn lengte, drie keer mijn borstkas, vier keer mijn biceps – vermoedden we het gisteren al in de black box, waar we wachtten tot het onze beurt was. ‘Natuurlijk,’ zei Earl, ‘laten ze mij dit doen, ik wil morgen wel eens zien of ze het aan een vrouw durven geven, of aan een kleine man.’ We hadden de boom en de eekhoorn geoefend. Eén van de twee was een boom, de ander klom in en rondom de ander, zonder dat zijn voeten de vloer raakten. Van R die alles had gezien begreep ik dat Earls tegenspeler een bloedmooie vrouw was, dat er kledingstukken uit waren gegaan. Ik lees mijn script. Ik zal het podium oplopen, mijn tegenspeler ook, in het midden zullen we elkaar ontmoeten, zo dichtbij dat onze knieën elkaar kunnen raken. Dan zullen we onze knieën buigen en die aanraking drie seconden vasthouden, vervolgens doen we een stap naar achter. Dan kleden we ons uit. In ieder geval schoenen en sokken. Verder naar believen. Ondergoed blijft aan. Ben ik daarmee klaar, dan zeg ik Yes, de ander ook. We zetten weer een stap naar voren, opnieuw de knieën tegen elkaar. Dan gaan we lopen, zonder dat de knieën losraken. We mogen elkaars armen of ruggen beetpakken. Op een andere plek op het podium laten we elkaar weer los, waarna, zonder dit te bespreken, de één in en rondom de ander zal gaan klimmen, een minuut lang. De slotpose houden we 20 seconden vast. Dan zet de drager de klimmer neer. Vervolgens loop ik naar de kleren van de ander en help die met aankleden. Is ieder weer aangekleed, noem ik mijn naam, de ander ook, als teken van voorstellen en gaan we allebei aan onze eigen kant het podium af. Gedurende de hele ontmoeting kijken we elkaar in de ogen, voor zover mogelijk. Ik ben nummer zestien en mag de eerste drie ontmoetingen in de zaal zien. De opening is sterk, ik voel wat het doet, wat het kan doen. In de black box is de concentratie groter dan gisteren. Als de box bijna leeg is, na mij nog twee, alle anderen zitten inmiddels in het publiek, wacht ik tot het licht van oranje naar groen gaat, neem dan plaats op het kruis. Mijn hart klopt rechts in mijn hals. Ik hoor een Yes, teken om op te gaan. Ik heb, anders dan gisteren, geen enkele verwachting over wie de ander zal zijn. Ik zet mijn passen traag vanachter het doek, maak de bocht, kijk, en zie een oudere vrouw. Niet groot, niet klein, zeker zeventig, vierenzeventig kan evengoed, een mooi, lief gezicht, een lijf waarin de jaren kwetsbare strepen hebben getrokken. Ik glimlach. Zij ook. Traag lopen we naar elkaar toe, de ogen in de ogen van de ander, vol vertrouwen. Ze heeft, net als ik, geen haast. Onze knieën kussen elkaar. Een stap naar achteren. Ze kruist haar armen, pakt met haar handen de zoom van haar bloes. Ik kruis mijn armen ook, al trek ik normaal nooit zo een shirt uit. De bloes gaat over haar hoofd, haar huid is gebruind, haar bh huidkleurig. Voor ze de bloes op de grond legt, draait ze de binnenstebuiten gekeerde bloes weer goed. Ik doe precies hetzelfde met mijn shirt. Zij begint haar ketting af te doen, ik duw een gymp van mijn voet, zij maakt haar horloge los, ik onttrek een sok, zij doet een open schoen uit, ik duw de andere gymp uit, mijn sok gaat gelijk uit met haar andere schoen. Tot slot zet ze haar bril af, ik doe mijn broek uit. Ze zegt Yes. Ondergoed met lange broek tegenover ondergoed met hempje. Weer de kussende knieën, ik geef haar het initiatief, zij is de oudere, zij zet een stap voorwaarts, natuurlijk, ik ben jonger, ik kan moeiteloos achteruit lopen, we houden elkaars onderarmen vast, dansen naar een andere plek. Zonder haar bril kan ik haar ogen beter zien. Grijsblauw, lachende ogen, zoals haar hele gezicht vol vertrouwen is. Dan staan we stil en laten we elkaar los. Ze is iets groter dan ik, slank. Ze zegt: ik kan niet tillen. Ik laat mijn oogleden langzaam zakken, ten teken van ja, knik, zeg zachtjes: ik wel. Ze geeft haar linkerbeen, die neem ik in mijn rechterhand, ze hupt en zwaait haar rechterbeen naar mijn middel. Twee benen in mijn handen, een reflex verplaatst mijn linkerbeen, zoeken naar evenwicht, haar voeten zullen niet de grond raken, ik schud even, om haar hoger te krijgen, mijn benen licht gebogen, de billen naar achteren, haar hoofd iets boven de mijne nu, ze is niet bang, ze houdt me goed vast met haar armen om mijn hals, haar handen op mijn schouders. Haar hoofd is nu heel dichtbij, ik krijg mijn ogen niet meer scherp, haar gezicht zweeft. Dan begint ze te draaien, over mijn linkerheup, ik draai mijn armen mee, maar overpakken, zoals Franck deed in de workshop – hij de boom en ik de eekhoorn – kan ik niet. Ze begrijpt het en draait weer langzaam terug. Met haar weer voor me, en haar sterke benen strak om de mijne gewikkeld, zodat ze een deel van haar gewicht zelf draagt, blijf ik roerloos staan, onze ogen zwemmen in elkaar, we zijn bereid alles voor elkaar te doen. Dan ontspannen haar benen, ik zet haar voorzichtig neer. Onze ogen wijken niet. Ze loopt naar mijn kleren, pakt mijn zwarte shirt met daarop de knalgele letters MENS en reikt me die aan. Ik besluit het shirt niet aan te pakken, maar duw mijn hoofd licht naar voren, mijn armen los langs mijn lijf. Ze begrijpt het onmiddellijk, natuurlijk, zoekt de halsopening, duwt die voorzichtig over mijn hoofd, ik bied haar mijn linkerarm, dan mijn rechter, kindje op de commode. Als het op de broek, sokken en schoenen aankomt, leg ik mijn handen op haar schouders. Daarna loop ik naar haar kleren, eerst de ketting, ze biedt haar hals, dan het horloge, ze steekt haar linkerarm naar voren, ik kies een gaatje, duw het uiteinde van de leren band door het passantje. Als we beiden zijn aangekleed omhelst ze me. We noemen onze namen.