Rib 8 en 9

Ik reed op de bonnefooi naar het eiland. Ik kon kiezen uit twee patiënten. Er zou er altijd wel eentje thuis zijn. Ik belde aan bij het eerste adres. Het was half drie. Het kon zijn dat mijn tante rustte. Van 24 uur fikse pijn per dag wordt je flink moe. Ik nam de lift. Mijn oom stond al in de deuropening. Een brede glimlach op zijn gladde wangen. Mijn tante zat in een verstelbare tuinstoel op het terras, haar benen op een zacht kussen op een krukje. Ze lachte net zo monter als anders. Terwijl toch rib 8 en 9 gebroken waren en de omliggende ribben gekneusd. Die lieten zich bij iedere ademhaling, ieder kuchje, ieder hoestje voelen. Ik gaf haar een doosje chocola van Voordijk. Voordijk is een bakker in hun dorp. In mijn Albert Heijn staan de doosjes naast de luxe koekjes boven de taarten. Voor chocola kun je mijn tante wakker maken. Haar rechterbeen was helemaal ingepakt, op haar linkerbeen zaten speciale pleisters. Je moet blijven bewegen, zei mijn tante toen ze voor mij thee ging halen. Mijn oom voelde zich schuldig. ‘Als ik maar niet de dijk was afgereden, je tante heeft het niet op afritten… Als we maar wel op vakantie waren gegaan, dan hadden we nu in Drenthe gezeten… Kon ik de pijn maar overnemen,’ zei hij. De schat. Ik zei: ‘Je weet niet wat er in Drenthe was gebeurd, ook daar had ze van een motorrijder kunnen schrikken, ook daar had ze van haar fiets kunnen vallen.’ De punt van haar zadel had in haar ribbenkast gestoken. Er waren drie mensen nodig geweest om de fiets en mijn tante uit elkaar te halen. Mijn oom had het zadel zelfs een beetje terug moeten buigen. Mijn tante had wel pijn gevoeld, en ze waren uitgebreid gaan rusten op een terras waar je bij de koffie een glaasje koffielikeur met slagroom kreeg en een glaasje water, maar het ging wel weer en ze waren weer opgestapt. Tot ze bij de auto terugkwamen. Toen kon mijn tante met geen mogelijkheid meer afstappen. Toen was ze voor de tweede keer gevallen. Zo waren die open geschaafde benen bij die al pijnlijke ribbenkast gekomen. Mijn tante kwam terug met de thee. Mijn oom ging de koffie halen. ‘Ik heb ooit gordelroos gehad,’ zei ze, ‘ik dacht niet dat je nog meer pijn kon hebben.’ Ze zou er wel even zoet mee zijn, vier tot zes weken zeker. Ze was monter en taai. Het was gebeurd, het had geen zin er nog langer over te treuren. Ze had alle dagen weer gekookt, al liet ze het stofzuigen over aan mijn oom. Als hij dat net zo pico bello deed als het afnemen van het hout boven het inpandige terras, dan kwam dat helemaal goed. Onlangs was het hele complex geschilderd. De schilder die op hun terras aan de slag ging, had er de andere schilders zelfs bij gehaald. ‘Moet je dit eens zien.’ Het vijftien jaar oude schilderwerk glom alsof er net geverfd was, zelfs tussen de naden geen spatje vuil of aanslag. ‘Dat doe ik met een kwastje,’ zei mijn oom. Mijn tante slikte om de zes uur twee paracetamollen. Dat verdreef zeker niet alle pijn, maar meer pillen gaf misschien weer andere ellende. ‘Overgeven zou wel het allerergste zijn,’ zei mijn tante. We kletsten zo gezellig dat ze bijna haar vijf-uur pillen vergat. Het was een warme dag. Het zou nog wel even mooi blijven. Ze sprak over de Grevelingendam. Daar was een fijn restaurant met prachtig terras. Daar kon je de hele dag zitten aan het water. Als je wat wilde gebruiken, haalde je dat. Je werd er niet weggekeken. Daar had ze wel zin in. Mijn oom zei: ‘Maar ieder hobbeltje waar we met de auto overheen rijden, voel je toch?’ Ik zag wel dat mijn tante dat voor lief wilde nemen. Je kon bij de Grevelingendam ook prima eten. Een dagje niet zelf koken. Ze sloegen zich er wel doorheen, die twee.

Voeg toe aan je favorieten: Permalink.

Reacties zijn gesloten.