Het pampasgras dat al een paar jaar zonder bloei is, heeft nu drie pluimen, vandaag wiegen ze voor het eerst in de nazomerstilte. Maandag snoepte ik nog een paar frambozen. Ook in de twee graspollen naast de schuttingdeur de eerste aren, transparant, met grillige haarfijne draadjes als in zo’n sierledlamp. Naast het hoge Japanse prachtriet waarvan de bordeaurode wuivende wolken al via goud op weg zijn naar zilver en waarvan de eerste grassprieten al geel kleuren, begint een halfhoge lampenpoetser zijn dieprode bloei tussen het gras omhoog te duwen. In de vijver nog altijd kikkervisjes, hun staarten willen maar geen poten worden, misschien vergaat het hen net als de mensenkinderen die ook steeds later uitvliegen. De klimhortensia links is bijna helemaal oranjebruin, die rechts heeft nog een paar groene en lichtgele takken. De Franse geraniums, waaruit ik regelmatig de uitgebloeide bloemen knip, bloeit hier en daar nog felroze, roodroze, witroze, het blad weelderig en groen. De campanula die zich zo makkelijk uitzaait heeft weer overal violette stervormige bloempjes. Zaterdag heb ik de blauwe druiven geplukt, ze begonnen al te verschrompelen, vanzelf los te laten. Van de witte knipte ik gisteren drie trossen, dompelde ze onder in water, knipte de bovendrijvende oorwurm doormidden, ving de bovendrijvende slakjes, zette die terug in de tuin, droogde de trossen in een theedoek, deed ze in een grote papieren zak van de groenteboer en nam ze mee naar mijn vriendin. We schreven en aten. De rest van de witte laat ik nog wat zon opvangen, zoeter worden.