Ik stuurde D een berichtje. Zijn kinderen judoën, dat zie ik op Facebook. Hij schreef: bel me even. Ik belde hem. Hij was een weekje vrij, aan het opruimen, Marie Kondoën. Ik kende het boek. Hij vond het leuk dat ik op proef op een judomat had gelegen. Hij zei: nog belangrijker dan de judoschool is je maatje, of er in de groep trainingsmaatjes zitten, van jouw niveau, postuur. Als je in een gedreven wedstrijdgroep komt, ben je niks anders dan werpvlees. Hij had zelf ook gejudood, zijn vader ook. Wist ik niet, al heb ik met zijn vader gejuicht in de Kuip. Ander seizoen. Ik kreeg een appje van H. Ze ging naar een concert, of ik zin had. Snel maakte ik de chocoladetaart en de hartige taart voor de vrienden morgen en sprong in de metro. Ik ken H van de lagere school. H kon alles bij gym, was nergens bang voor: kast, bok, mat, ringen, bank, smal, hoog. Het was geen vraag, zei ze, mijn zus turnde, ik ging ook op turnen. Haar moeder had geturnd, en ook haar vader, al ontdekte ze dat pas veel later en was dat best bijzonder voor een jongen in het net naoorlogse Nederland. Invloed. Bij ons sportte niemand, zei ik. Bij R werd ook niet gesport. En ook mijn vrienden die de taarten kwamen eten hadden geen vermeldenswaardig sportverleden. Ik kreeg steeds meer zin in die judomat en die overall spierpijn die mij nog dagenlang bij iedere beweging had vergezeld. Heb je al een judopak? vroeg H. Een judopak heb je zo, zei ik, Marktplaats staat er vol mee.