‘Vroeger gebruikten we zoutzuur,’ zegt Ger. Hij pulkt een rol schuim uit de goot. ‘Cementsluiter verdween ermee als sneeuw voor de zon.’ ‘Lijken toch ook?’ zeg ik. Ger mist tanden, ik weet niet hoeveel, als hij praat zie ik er geen. Hij drinkt spaarzaam koffie, eet geen koekjes, rookt af en toe zware shag. ‘Maar zoutzuur mag niet meer van de Arbo,’ zegt Ger. Nu gaat hij aan de gang met een fles van HG. Hij is benieuwd of het zal helpen. De communicatie rond de werkzaamheden verloopt moeizaam. ‘Ja het is nogal druk, te druk,’ zegt Ger. ‘De baas heeft te veel aan zijn hoofd.’ En nieuwe collega’s zijn niet te vinden. Nergens trouwens. Ook niet bij het werk van zijn vrouw. Die werkt in het ziekenhuis. ‘Niet als chirurg hoor.’ Ger lacht. Ook als hij lacht zie ik nergens tanden. Zijn vrouw is schoonmaker. Maar ze brengt ook eten rond en vult medicijnen en spullen aan in operatiekamers en op ic’s. ‘Da’s toch niet normaal,’ zegt Ger, ‘vroeger had je overal papieren voor nodig, nu vragen ze nergens naar.’ Zijn accent zit ergens tussen Rotterdams en Haags, en dat klopt want hij komt uit Delft en woont nu in Iepenburg. ‘Ze zeggen dat het Den Haag is.’ Zijn lijfspreuk is: komt goed. Als er te weinig gietvloerspul is meegegeven: komt goed; als de meegebrachte kleur niet klopt: komt goed; als hij zijn collega niet kan bereiken: komt goed. Ik wil het ook geloven.