Ik ging naar de site van de Eerste Kamer waar alle zetelverdelingen van na de Tweede Wereldoorlog staan. Ik typte de cijfers over in Excel en maakte er verschillende grafieken van, waaronder dit plaatje. Voor de overzichtelijkheid heb ik de partijen die zijn opgegaan in CDA, GroenLinks en ChristenUnie samengevoegd en partijen die kortstondig leefden met weinig zetels (Boerenpartij, OSF) weggelaten.
Toen ik geboren werd bezetten de drie grote politieke stromingen christendemocratie, sociaaldemocratie en liberalisme meer dan 90 procent van de senaatszetels, dat was al zo sinds de Tweede Wereldoorlog en je zou zomaar kunnen denken dat dat normaal was. Daar komt in 1971 een einde aan, dan duiken ze onder de 90 procent, om twintig jaar later onder de 80 procent te schieten. Dat schommelt vijftien jaar voort, maar vanaf 2007 gaat de duikeling hard, dan gunt de kiezer ze minder dan 70 procent van de zetels, in 2011 minder dan 60 procent, in 2015 nog niet de helft en straks vanaf juni is minder dan 40 procent van de zetels voor CDA, PvdA en VVD.
Een tweede ding: het aantal partijen is van zes in 1946 in trage golfbewegingen gegroeid naar twaalf partijen sinds 2011. In 1971 waren er ook al eens tien, in 1995 elf, maar toen konden de groten de kleintjes goedmoedig negeren. Die groten moesten toen vooral hard werken in hun eigen gelederen om alle uiteenlopende vleugels op één lijn te houden. Nu is iedereen min of meer klein, dat is wennen.
Nog iets anders dat me opviel. Als ik de senaatszetels met een bot mes verdeel in een rechts, meer conservatief kamp (CDA, VVD, SGP, PVV, FvD) en een links, meer progressief kamp (ongeveer de rest), waarbij ik onmiddellijk aanteken dat zoiets uiterst arbitrair is, dan is de senaat sinds 1946 minder rechts geworden. Tot 1971 bezette het conservatieve blok gemiddeld tweederde van de zetels, vervolgens beweegt het lang tussen de 55 en 60 procent en sinds 2007 zijn de twee blokken elkaar dicht genaderd.
Ik was er een dag zoet mee, met dit gepuzzel, en het droeg verder nergens aan bij. Ja, de kortstondige geruststelling dat dingen niet zomaar uit de lucht komen vallen, dat als je goed kijkt er best wel lijnen te ontdekken zijn. En vooral: dat alles wat omhoog gaat ook weer een keer neerdaalt.