Een week of wat geleden zag ik W in een nieuwsrubriek op tv. Hij stond op de tribune van een voetbalstadion en zei dat het erg onduidelijk was wat het rendement van gemeenschapsgeld in professionele sportclubs is. Nu zaten we tegenover elkaar in mijn stad. ‘Fake news,’ zei hij. Het item was gewoon opgenomen in het stadion van zijn eigen woonplaats, toevallig zijn de kleuren van die club dezelfde als van de club in het oosten van het land waar het nieuwsitem over ging. Die eerstedivisieclub is feitelijk failliet. De gemeente schold een lening van 5 miljoen euro kwijt en nu kon de club toch weer verder. Ondertussen verstrekte de gemeente, die de afgelopen jaren fors sneed in het sociale budget, een nieuwe lening aan de club van 9 miljoen. ‘Achtergesteld,’ verzuchtte W. ‘Dus als de boel over tien jaar alsnog klapt, kan de gemeente fluiten naar dat geld. Was de club nu failliet gegaan dan had de gemeente in ieder geval vooraan gestaan om uit de boedel iets ter waarde van 5 miljoen te halen.’ Het stadion was volgens hem zo’n 40 miljoen waard. ‘En weet je?’ ging hij verder. ‘Ons aller staatsbank heeft van een lening van 5 miljoen aan diezelfde club 4 miljoen kwijtgescholden. Zonder daar iets voor terug te vragen.’ W kon er niet bij. Andere investeerders hebben nog aandelen, maar de staatsbank vroeg niks in ruil. De gemeente had als tegenprestatie 1965 vrijkaarten gevraagd om uit te delen aan mensen met weinig geld. Op jaarbasis! ‘Zoveel kaarten had je iedere wedstrijd moeten vragen. En je zou iedere wedstrijd vier lokale schoolklassen gratis op de tribunes moeten laten zitten.’ Ik telde op. 5 miljoen plus 9 miljoen plus 4 miljoen: 18 miljoen euro. ‘Banken en voetbalclubs,’ zei W, ‘zijn als koeien in India.’