R wilde wel graag met de auto naar de trein gebracht worden. Hij had een kleine rolkoffer en een leren schoudertas als bagage. Ik startte de auto en vroeg of hij op de gebruikelijke plek afgezet wilde worden of heel dicht bij de noodtrap. Natuurlijk zo dicht mogelijk bij de trap. Dus ging ik onder de snelweg door langs het benzinestation waar ik nog net door het oranje licht reed. R zei dat hier flitsers stonden en dat de achterkant van de auto waarschijnlijk door rood ging. Afijn, zei ik, de bon komt toch op mijn naam binnen. Ik parkeerde de auto vlak bij de trap. R schakelde op zijn telefoon de parkeerapp in. Ik liep mee naar boven naar het perron, zei bij de incheckpalen ‘He, je vergeet in te checken,’ maar dat hoefde dus helemaal niet, dat had ik gisteren zelf nog gezegd, want R had een geprint ticket dat van hier tot Berlijn geldig was. We namen afscheid, ik wenste hem een goede reis, zei dat hij niet moest vergeten om de parkeerapp weer uit te schakelen. ‘Of ga je nog winkelen,’ zei R. Toen ik de trap afliep, bedacht ik dat ik vandaag graag in Pfeiffers Grand Hotel Europa wilde beginnen. Dus appte ik R dat ik nog even een boek ging kopen. Ik sjeesde tussen de sjokkende mensen door, kocht het boek en liep weer met stevige pas terug. Bij de auto appte ik: Ik ben weg.