Ik zocht op Wikiart naar Fernande, een schilderij van Kees van Dongen. James Salter noemt het in zijn boek Lichtjaren. Een van zijn personages draagt het bij zich, een knipsel, hij laat het aan de vrouw zien met wie hij vrijt, de vrouw vindt de gelijkenis verbluffend. Hij zegt: ‘Zelfs als je niet kan trouwen, moet je een soort idee hebben van een eigen vrouw.’ Ik las al driehonderd bladzijden over die vrouw, ik had een idee wie ze was, maar geen uiterlijk idee en nu had ik een idee, kort, donker haar, donkere ogen, maar het was niet mijn idee. Ik dacht aan vanochtend, aan de vrouw die ik twee weken geleden voor het eerst had ontmoet, ze vertelde haar meisjesnaam, ik zei dat mijn moeder ook zo heette, ze noemde een plaats op het eiland, ik zei dat mijn opa daar geboren was, misschien zijn we wel familie, zei ze, dat leek haar heel grappig, en toen noemde ze de Korendijk, ik zei dat dat was vanwege mijn vader, ik noemde mijn achternaam, en toen noemde zij de boerderij, en toen de achternaam van de mensen die er voor onze familie op hadden gezeten en toen mijn vaders voornaam, ze riep uit: ‘Is dat jouw vader?’ Ze had met hem gespeeld, vroeger, toen ze ging logeren bij haar tante, twee huizen verderop. Hij was een paar jaar ouder dan zij, hij was on-nederlands, zei ze, met zijn donkere voorkomen, zijn bruine ogen, zijn zwarte haar. Hij was stoer, zei ze. Ik was nog nooit iemand tegengekomen die met mijn vader had gespeeld. Had hij bruine ogen? De vrouw zei: ‘Ik ga straks mijn zuster bellen en vertellen dat ik de jongste dochter van die stoere jongen heb ontmoet. Jij hebt ook dat donkere,’ zei ze. Ik las verder over de vrouw met de trekken van Fernande in het boek van James Salter, er lagen nog honderd ongelezen bladzijden voor mij, ik vertraagde even, als ik het uit had, ging ik misschien kijken of die vrouw van vanochtend en ik ergens familie waren. Soms was een idee ook genoeg.