Namiddag-ommetje

Harry en Megan. Ik zie ze op een groot tv-scherm aan de muur van een goed verlichte woonkamer. Ik loop in het donker, de zon is al meer dan een uur onder, het is windstil en net boven nul. Als ik bijna voorbij het raam ben kijk ik om, tegen die andere muur moet een bank staan, zo staat het hier in deze huizen. Op de bank zit een jonge vrouw, dat had ik niet verwacht, de dochter des huizes, donkere haren, witte trui, opgetrokken knieën, haar ogen zijn niet gericht op Megan en Harry, maar op haar telefoon. Niemand anders in de kamer.

Een huis verder zie ik valhelmen, bemodderde gezichten, iele lijven, onherkenbare fietsen. De tv hangt aan dezelfde muur als in het vorige huis, ik kijk weer om, hier een vrouw en een man, dicht bij elkaar, niet amoureus, meer alsof de bank te klein is, of zij te groot.

Dan een huiskamer waar de lichten aan zijn maar zonder mens en zonder bewegend beeld. Moeten die gordijnen trouwens niet dicht? Of hebben ze hier allemaal HR++-glas? Ik duw mijn muts iets dieper, trek mijn sjaal strakker.

Vooruit, nog eentje dan. Een oude vrouw en een oude man zitten ieder op een eigen stoel voor de muur waar in die andere huizen een tv-scherm hangt. Hun hoofden zijn zwaar gebogen, niet alleen omdat ze allebei verzonken zijn in wat ze lezen. Overdonderende stilte.

In deze kijkdozen nergens nog een kerstboom.

Kou

In de Pauluskerk is het warm en druk. Bij de spiegel vooraan wordt een man geknipt. Ik loop tussen de tafels vol zittende, pratende en slapende mannen door en langs het buffet waar koster A koffie zet. Zoals altijd zegt hij: ‘Goedemorgen juffrouw’. Ik kom hier inmiddels een jaar, iedere dinsdag. Ik duw de klapdeuren open en loop langs de grote keuken naar het hok van de kosters/conciërges. Dicht. Ik loop weer terug. ‘Is er niemand?’ zegt A. Hij zet de koffie neer, loopt voor me uit met zijn sleutelbos en maakt de deur open. ‘Ga uw gang, juffrouw.’

Voor de gevorderden taalleerlingen kopieer ik een les over modale werkwoorden, voor de beginners het vierde hoofdstuk uit Het vertrek van de mier van Toon Tellegen en twee lessen over meervoud. Dan loop ik weer terug, roep tegen A dat ik klaar ben en neem de trap naar de eerste verdieping waar het ook druk is. Ook hier zijn kosters, tussen de andere mannen vallen ze op omdat ze geen dikke jassen aan hebben, geen tassen aan hun armen. Ik weet hun namen nog steeds niet, maar altijd gaat een van de twee met me mee naar de derde verdieping om het leslokaal te openen. ‘Het is hier lekker warm,’ zeg ik als we in de lift staan. Ik maak mijn winterjas open, het is pas de tweede dag dit najaar dat ik mijn winterjas aanheb. In een van mijn jaszakken vond ik nog een mondkapje. ‘Omdat het buiten koud is, zeker ook ’s nachts,’ zegt de koster, ‘maken we het binnen extra warm.’

In het lokaal is het fris, ik zet de thermostaat iets hoger. In de lessen heb ik bijna alleen vrouwen, sinds de zomervakantie ook vrouwen uit Oekraïne. De Oekraïense vrouw die verbluffend goed Nederlands spreekt vraagt hoe het met de lessen gaat in de kerstvakantie. We volgen de schoolvakanties, zeg ik, twee weken zal er geen les zijn. Wat gaat ze zelf doen? Ik weet dat haar man in de herfstvakantie hier is geweest, om zijn vrouw en zonen te zien. Een andere Oekraïense vrouw was met haar zonen naar Kiev geweest, om man en vader te zien. Ze hadden een geweldige week gehad. Haar man gaat weer komen, zegt de vrouw die zo goed Nederlands spreekt. En ze was nog van plan om naar haar ouders te reizen, die inmiddels in Lviv verblijven. Maar, zegt ze, nu met al die kou en zonder elektriciteit… Ze hoopt dat haar ouders ook even naar Nederland kunnen komen.

’s Middags als alle leerlingen weg zijn, druk ik de thermostaat omlaag naar 17 graden en trek mijn winterjas aan. Ik voel het mondkapje weer, haal het uit mijn zak en gooi het weg. Wat waren we klaar met die ramp. Onwetend nog.

Slaap!

Als ik het besluit heb genomen – boekenkast, boodschappentas of verkoopkast – blader ik nog even door de boeken. Het is niet helemaal Mari Kondo-proof wat ik doe, daarom gaat het traag. Opruimgoeroe Kondo adviseert niet meer dan twee stapels: houden of wegdoen. En dan ook nog: eerst de wegdoen-stapel je huis uitwerken (tweedehandswinkel, papierbak) voor je de houden-stapel een mooie plek geeft.

In Annelies Verbeke’s Slaap! heb ik een potloodstreep gezet bij deze zin: ‘Loslaten schept een toekomstillusie die gebaseerd is op de wil zichzelf in lucht te laten opgaan. Bijgevolg valt ons verleden in onbewaakte momenten uit diezelfde lucht weer op onze hoofden. Niets gaat helemaal voorbij. Dat verzacht de noodzakelijkheid van een dapper geënsceneerde opruimactie echter niet. Weggooien schept plaats, al is die dan verzonnen.’

Ik las het boek in de eerste week van juni 2018. Ik weet dat omdat ik het voorin heb geschreven, met potlood, net als de aanschafdatum, twee weken ervoor. ‘Heel sterk geschreven, korte zinnen, rake woorden, taalkunst, over twee slapelozen, de vrouw probeert er vanaf te komen, de man lijkt te berusten’, lees ik in het Excel-bestand waarin alle boeken staan die ik vanaf het einde van mijn middelbare schooltijd in bezit kreeg. Ik herinner me niks van het boek.

Op Boekwinkeltjes.nl wordt het boek 54 keer aangeboden. De prijs is gedaald naar 1 euro.

Boodschappentas.

Over het breien van een sok

En toen zat ik plotseling een sok te breien.

Het zal begonnen zijn met mevrouw G, die ergens in coronatijd vroeg of ik sokken droeg. Natuurlijk. Waren er mensen die nooit sokken droegen? Mevrouw G knikte. Ze was begonnen met breien, deed nu sokken, daar had ze veel lol in. Mocht ze sokken voor me breien? Tuurlijk. Via de app stuurde ze me foto’s van bollen gemêleerde wol. Ik koos de kleurrijkste. Begin zomer kreeg ik drie paar sokken in een prachtig pakketje met ook nog lekkernijen en patchwork kerst-placemats, ook al iets waar mevrouw G goed in was.

Toen de zon het huis niet meer overvloedig verwarmde, pakte ik zo’n wollen paar uit de kast. Ze zaten als gegoten. En hé, mijn tenen konden alle kanten op, ze jubelden bij iedere stap: ‘Kijk zo vernuftig bewegen we los van elkaar en zo houden we jou rechtop, als je ons maar de ruimte geeft’. Iedere stap werd een vrolijke stap, altijd passeerden die kleurrijke sokken wel even mijn blikveld. Zelfs toen de herfst de temperatuur in huis deed dalen, hield de wol mijn voeten lekker warm. Al snel droeg ik alleen nog maar de wollen sokken van mevrouw G.

En dan was daar mijn zus die, na een succesvolle operatie maar wel met lange hersteltijd, aan het breien van een trui was begonnen. Misschien ga ik wel sokken breien, zei ik. ‘Sokken zijn best lastig,’ schreef ze, ‘maar er zijn vast goede youtubelessen’.

Ik googelde. Voor sokken had je sokkenwol nodig: het moest dun, sterk en elastisch zijn. Daarom was het meestal een mix van wol en polyamide. Polyamide – gemaakt van ruwe olie en slecht afbreekbaar – was natuurlijk niet duurzaam. Er was een merk dat verantwoorde sokkenwol had ontwikkeld, maar voor ik aan die dure mooie wol ging beginnen, wilde ik het gewoon eerst eens proberen.

Ik liep in het centrum van mijn stad. Waar in deze wereldstad was nog wol te koop of een set breipennen? Ik ging naar Schröder, de grote stoffenwinkel met, sinds kort, in de kelder wol. Er was een bescheiden assortiment sokkenwol, maar geen bol zo fraai als de wol van mevrouw G. Ik liep alle kramen op de grote dinsdagmarkt af, nergens wol of fournituren. Wel waren er Noorse wollen sokken, maar alleen vanaf maat 39. Leerden we kinderen nog altijd dat markten vraag en aanbod vanzelf bij elkaar brengen? Bij de hobbyzaak Pippoos scoorde ik uiteindelijk vijf korte breipennen van 2,5 millimeter dik en een aardige bol gemêleerde wol.

Op YouTube koos ik de Vlaamse Mister Knitbear die fijne filmpjes had over sokken breien. Ik zette zestig steken op en begon in het rond een boord te breien tot ik achttien centimeter had. Toen startte ik met Mr Knitbear’s boemeranghiel, de eerste keer raakte ik wat steken kwijt, daarom haalde ik het hielwerk uit en begon opnieuw. Het had iets magisch om de hiel langzaam onder mijn handen te zien ontstaan. Het minderen bij de teen, opnieuw aan de hand van Mr Knitbear, ging probleemloos, maar ik had een stopnaald nodig om de resterende steken fraai af te werken. De Hema had stopnaalden, maar alleen in een setje van vijf of tien en ik had er maar één nodig. Leerden wij kinderen nog altijd dat markten vanzelf…? Buiten kwam ik de nieuwe buurman tegen, had hij misschien een stopnaald? ‘Mijn vrouw verzamelt hobbyspullen,’ zei hij.

Met een stopnaald van de buurvrouw maakte in mijn eerste sok af. ‘Knap hoor,’ zei R.

Ik snapte mevrouw G’s lol in de sokkenbreierij inmiddels helemaal. Snel zette ik zestig nieuwe steken op de pennen.

Over oorlelgaatjes en blote voeten

Volgens de overlevering was mijn oma (1888-1979) fel tegenstander van gaatjes in de oorlel. ‘Als God het nodig had gevonden dat er gaten in je oren zaten, dat had Hij ze wel meegeleverd’, hield ze haar kleindochters voor. Ik dacht hieraan toen ik, alweer een paar jaren geleden, een interview las met iemand die op blote voeten liep. Het klonk me onmiddellijk logisch in de oren. Als God het nodig had gevonden dat er hakken onder onze hielen zaten, of onze tenen tegen elkaar gedrukt, dan had hij daar wel voor gezorgd, zei ik mijn oma na. Of anders de evolutie wel.

Toch stapte ik niet direct op blote voeten naar buiten. Wat als ik ergens in zou trappen? Wat als mensen raar zouden kijken, of zeggen dat ze het maar vies vonden? Waarom vonden mensen voeten trouwens vies? Onze voeten zaten niet aan roltrapleuningen, winkelproducten, kantinetafels. Onze tenen peuterden niet in neuzen en oren, veegden geen billen af, pulkten geen pitjes tussen tanden vandaan, krabden niet over onze huid, werden niet afgelikt.

Er was een tussenoplossing: de blotevoetenschoen. Op internet kon je ze bestellen, maar er waren wel twintig merken. Er was een echte barefoot winkel, in Arnhem. Ik nam me voor een keer naar Arnhem te gaan, maar het kwam er niet van.

Toen onlangs de herfst begon – na die lange hete zomer waarin ik maandenlang op blote voeten en simpele sandaaltjes liep – haalde ik dichte schoenen tevoorschijn, maar mijn voeten protesteerden. Zelfs de ruimste schoenen voelden krap. Maar daar was weer een interview met iemand die op blote voeten liep, Jaap dit keer. Jaap had een sportschool en wist veel over bewegen. ‘Je lichaam is heel efficiënt en past zich aan aan wat je veel doet’, zei Jaap. ‘Dus zit je veel? Dan wordt je lichaam daar heel goed in. Bepaalde spieren worden korter, andere langer, weer andere afgebroken. Datzelfde gebeurt met je voet als je een schoen draagt. Sommige spieren in de voet worden afgebroken, omdat ze nooit worden gebruikt. Je lichaam constateert dat en denkt: kennelijk heb je die spieren niet nodig.’ Bij mensen die op blote voeten gingen lopen, haalde Jaap onderzoek aan, verbeterden de balans, sprintsnelheid en sprongkracht enorm. Sprongkracht? In de crossfitbox was ik al een tijd aan het oefenen om de sprong op een houten box te kunnen maken.

Je moest je voeten laten wennen, zei Jaap. Loop binnen op blote voeten en koop voor buiten barefoot schoenen. Hij noemde één merk. Ik googelde het merk. Het was Duits, ik kon ze niet in Arnhem uitproberen, de schoenen waren uitsluitend via de webshop te koop. Bevielen ze niet, dan mocht ik ze de eerste keer gratis terugsturen. Ik bestelde de schoenen die ik het mooist vond. Ze kwamen, ik liep er binnen op. Mijn voeten voelden zich net zo vrij als in de wollen sokken die mevrouw G voor me gebreid had. De tenen konden alle kanten op. Toen ging ik ermee naar buiten. De eerste minuut voelde het een beetje naakt, daarna was het voetenbevrijdingsdag. Nu al wist ik dat ik weldra mijn andere schoenen zou kunnen opruimen.

Waarom was mijn oma niet net zo fel tegen conventionele schoenen geweest als tegen gaatjes?

Puttertje

Een putter. Een putter! Op de met zoveel zorg grootgebrachte en aan de eetgrage slakken ontfutselde zonnebloemen zit een putter. Ik heb nog nooit in het echt een puttertje gezien, en nu hier gewoon in onze achtertuin terwijl ik aan de keukentafel de krant lees, wachtend op een rinkeltje van mijn telefoon dat het tijd is om de deksels van de gietijzeren pannen in de oven te lichten met daarin degen die broden worden, hangt op zijn kop aan een uitgebloeide zonnebloemhoed zo’n prachtig vogeltje.

Vergissen kun je je niet. Dat oranjerode gezicht met die stevige driehoekige snavel, de witte wangen en witte kin en daaromheen vanaf de pet een zwarte rand. Verder een felgele streep op de vleugels, witte stippen op de zwarte staart en een roomwitte buik. Carel Fabritius schilderde in 1654 een puttertje. Het hangt wereldberoemd te wezen in het Mauritshuis, het is het lievelingsschilderij van Maarten van Rossem. In datzelfde jaar van het puttertje kwam Fabritius trouwens om het leven, nog maar 32 jaar oud, bij de ontploffing van een Delfts kruitmagazijn. Iedere tijd heeft zijn eigen risico’s.

Ik sta op, pak de verrekijker, loop naar het raam, druk ondertussen de beschermkapjes van de kijker, ga voorzichtig op mijn knieën, en breng de verrekijker voor mijn ogen. De putter werkt en eet in alle rust, zit dan weer eens rechtop, dan weer een kwartslag gedraaid, hangt dan weer eens op z’n kop. Als R de keuken in komt, zeg ik: ‘Er was een putter in de tuin, heel lang. Een puttertje!’

De volgende ochtend posteer ik me rond hetzelfde tijdstip aan de keukentafel, mijn ogen gericht op de uitgebloeide zonnebloemen. Is dat een vink? Of een vrouwtjesputter? De grote vogelgids ligt onder handbereik, de verrekijker ook. Een vrouwtjesputter. Ze kijkt wat rond op de zonnehoeden voor de witte druif, vliegt naar de hoeden die hoog boven de blauwe druif uittorenen en houdt het dan voor gezien. Een vrouwtje! Hoe klein het grote geluk. En het kan niet op, want daar landt alweer het mannetje die hetzelfde doet als gisteren.

Zal ik mijn waarneming doorbellen naar Vroege Vogels? Het is inmiddels zondagochtend. Als ik kan zeggen: ‘Vroege Vogels is net voorbij, en daar is ie weer, de putter, voor de derde dag op rij,’ maak ik misschien meer kans om in de uitzending te komen. Maar dan moet ie er ook wel echt zijn. Het is inmiddels een uur later dan de tijdstippen van mijn vorige waarnemingen. Maar net regende het nog stevig, misschien heeft dat de putter ook opgehouden.

Ik moet volgend jaar beslist weer zonnebloemen zaaien, net als dit jaar in potjes, en ze daar zo lang en zo hoog mogelijk opkweken alvorens ze uit te planten. Of ik moet er heel veel zaaien en dan hopen dat één op de tien jonge scheuten niet ten prooi valt aan de slakken. Heb ik nog genoeg zonnebloemzaad?

Temidden van mijn mijmeringen verschijnt ie weer: de mannetjesputter. Als ik straks de Vroege Vogels Fenolijn inspreek kan ik eerlijk zeggen ‘voor de derde dag op rij’. Mijn hart klopt nog net zo blij als vrijdag. En welja, waarom niet, doe maar een bonus: een tweede mannetje verschijnt ten tonele. Twee oranje gezichtjes, dan weer hier, dan weer daar, op de zonnehoeden, aan de zonnehoeden, onder de zonnehoeden, achter. Acrobaten. Zeker een kwartier danstheater in de achtertuin. Eerst gaat de ene af, dan de ander. Zachtjes klap ik.

Zaad checken.

Over brand zonder as en bluswater

Er was iets met de bibliotheek in mijn stad, iets dat leek op een ramp. Maar kon je iets een ramp noemen als er nergens gillende sirenes klonken, als het niet op de openingen van de journaals was? Het duurde nu al twee weken.

Het was puur toeval dat ik het op het spoor kwam. Ik zat in de dikke pil Het begin van alles van David Graeber en David Wengrow te lezen en daarin komt Quinze jours dans le désert van Alexis de Tocqueville voorbij. Ik pakte mijn telefoon om mijn bibliotheekapp te openen om te kijken of dat boek in de collectie zat. In die app staan de boeken die ik thuis heb met het aantal dagen tot ik ze moet inleveren, er is een knop waarmee ik alle boeken kan verlengen, nieuwe boeken kan ik er reserveren, ik kan zien uit welke vestiging zo’n boek moet komen en hoeveelste ik in de wachtrij ben, en ik kan boeken op mijn verlanglijst zetten.

Maar nu ging de app niet open, er verscheen een pop up met een kruis en de mededeling dat er ‘momenteel geen verbinding met de server’ mogelijk was. Ik moest het later nog maar eens proberen. Een dag later probeerde ik het opnieuw, zelfde liedje. En een dag later nog hetzelfde liedje. Misschien lag het aan de app. Op mijn laptop opende ik de website van de bieb, wie weet kon ik daar wel inloggen.

Er stond een lichtoranje banner over de volle breedte: de bibliotheek had te maken ‘met een computerstoring als gevolg van een cyberaanval’. Eronder stond een rijtje veelgestelde vragen: Wat is de oorzaak? Welke gegevens zijn vrijgekomen? Loop ik als lid risico? Hoe lang gaat het duren? Op de meeste vragen was het antwoord: ‘Dat weten we nog niet. Er vindt op dit moment een onderzoek plaats. Zodra er meer duidelijkheid is worden leden hier zo snel mogelijk over geïnformeerd.’ Er kon bijna niks, behalve boeken inleveren en de bibliotheek bezoeken en kranten en tijdschriften en boeken ter plekke lezen. Veel studenten gebruiken de bieb als studieplek, maar ook de wifi was getroffen.

Ik zag de bibliotheek voor me, de grote vestiging in het centrum en de kleine hier vlakbij. Ik zag alle boeken staan, ik zag de inlever- en uitleencomputers, de leeshoekjes, de studietafels, de medewerkers. Niks kapot, niks in de as, en toch. Sinds een dag of twee kunnen er weer boeken worden geleend, lees ik op de website, lenen zoals het vroeger ging: een boek opzoeken in een van de kasten en die dan meenemen naar de uitleenbalie. Maar een catalogus raadplegen kan nog niet, en reserveren via die catalogus ook niet.

Ik begon mij af te vragen of ik gevaar liep. Mijn telefoon had regelmatig een lijntje uitstaan met het digitale hart van de bieb, waar ik rondneusde in de catalogus, in mijn geleende boeken, mijn reserveringen, mijn verlanglijst. Zaten de aanvallers nu ook in mijn telefoon? Hadden ze daar een bommetje achtergelaten? En in wiens handen was de ledenadministratie op dit moment? Niet in die van de bieb in ieder geval. Die kon wel mooi schrijven dat ze haar leden zo snel mogelijk ging informeren als er meer duidelijk was, maar zelfs een mailtje over de huidige trammelant was tot op heden niet gelukt. De backup van de ledenadministratie was kennelijk ook getroffen.

En toch nergens sirenes, nergens verhitte discussies aan talkshowtafels. Ook mijn hoofd was nog onvoldoende geëvolueerd om met emotie op ‘cyberaanval’ te reageren.

De inleverdatum van de dikke pil waarin ik bezig ben, schoof trouwens vanzelf op – als iemand nog wist dat het in mijn bezit was.