Compostfabriek

Hoe lang ben ik met de compostwormen bezig? Een kleine drie jaar, op 10 september 2019 schreef ik op deze plek over de wormen die ik ophaalde bij een andere compostmaker, Henk heette hij. Ik weet nog hoe donker en fijn de compost onderin zijn enorme plastic bak was en ik vroeg me lange tijd af wat ik moest doen om ook zoiets te krijgen. In de winter draaide ik grote stroken bubbeltjesplastic om de bakken en er was zelfs een periode dat ik het afval in de keukenmachine fijnmaalde voor het naar de wormen ging.

Afgelopen herfst zag ik in de onderste bak iets ontstaan wat erop begon te lijken. Alsof de fabriek na ruim twee jaar pas echt goed op gang kwam en het proces zich sindsdien versnelt. Ik zie de laatste tijd regelmatig explosies van nieuwe wormen die ik vroeger in kleinere hoeveelheden alleen in de onderste bakken zag, maar nu ook bovenin. Alsof een onzichtbare hand iedere week een blik wormen in goedkope leverworstkleur boven het meest verse afval opendraait. Sinds een paar maanden zet ik lege bakken op het verse afval. Misschien komt het daardoor, door de druk, ik denk dat wormen van druk houden, ze zitten niet voor niks onder de grond.

Om de compost gaat het me trouwens niet eens, de echte kick is dat ik zoveel afval kan laten verdwijnen zonder dat de Roteb eraan te pas komt. Drie jaar groente- en fruitafval past op een oppervlakte van krap 40 bij 25 centimeter, de toren van acht bakken vol zelfgeboorde gaten is 70 centimeter hoog. Vier jaar afval zal er ook passen, vijf jaar eveneens. Het enige dat ik af en toe moet doen is de onderste bak waarin alle vocht zich verzameld leeggieten. Sterk verdund giet ik die urine bij de planten in de siertuin. Het door de wormen verwerkte afval klinkt ondertussen in. Om bakken vrij te spelen, voeg ik compost van twee boven elkaar gelegen bakken samen. Soms is er een bak waarin iets zit dat de wormen niet blieven. In zo’n bak blijft het erg nat en ruikt het naar diarree. Wortelschillen detecteerde ik laatst op zo’n plek, aardappelschillen zijn ook niet erg favoriet, pompoenpitten zal ik nooit meer voeren. Zo’n bak meng ik door een laag compost waarin de wormen het goed naar hun zin hebben.

Zonet appte de tuinbaas dat ze een wormenhotel heeft. Had ik nog tips?

Tsjik

‘Je vogel is er weer,’ riep R vanuit de keuken. Het was 1 juli. Ik liep naar de keuken, keek de tuin in. Aan de pindakaaspothouder hing een grote bonte specht, een mannetje. Terwijl hij zijn bovenlijf zo ver mogelijk kromde en zijn snavel zo diep mogelijk de houder en de pot in stak was de rode vlek in zijn nek goed te zien. Dat ie zo ver moest reiken kwam door de satéprikkers die ik vóór de pindakaaspot langs door de tralies van de houder had geschoven. Zo kon de potopening niet tegen de tralies zakken. Ik ging ervan uit dat de specht snapte dat de maatregel niet tegen hem gericht was, maar tegen de kauwen die de pot anders binnen een dag leegaten. ‘Het zijn er twee,’ zei ik. Langs de kronkelige stam van de blauwe regen hipte een juveniel, rood petje, onderzoekend omhoog.

Twee dagen later maakte ik in de schemer van de avond mijn ronde langs de moestuinbakken op het voorbalkon. In de straat hoorde ik een luid eentonig vogelgeluid. Ik keek naar een van de vier bomen tussen de parkeerplaatsen. Op de stam van de derde boom zat een grote bonte specht. Het was licht genoeg om het rode petje te zien: een jonge specht. Hij hipte langs de stam omhoog, speurde naar insecten en riep met regelmatig. ‘Tsjik’ omschrijft de Vogelbescherming de luide roep. Ik bleef net zo lang kijken tot hij naar de tweede boom vloog.

Vanochtend werd ik wakker van een luide eentonige roep. Ik hoefde niet op te staan en uit het raam te kijken om te weten dat de grote bonte specht in de achtertuin zat.

Ik deed het wel.

Uienboer

Tegen mijn broer zei ik dat ik de uienteelt maar saai vond. Afgelopen herfst stopte ik een stuk of tien, twintig kleine rode uien in een paar moestuinbakken en nu was ik bezig de eerste van een stuk of tien, twintig grote rode uien te oogsten. Er hingen al vijf rode uien met loof in het klimnet te drogen. Nee, dan de knoflookteelt, zei ik. Je stopt één teen in de grond en je krijgt er een hele bol voor terug. Ja ja, saai, zei mijn broer en ik hoorde hem nadenken. Zag ik al bolletjes op het uienloof? Zeker zag ik bollen, de uienbak leek het Kremlin wel. Nou, zei mijn broer, als je het loof en die bollen goed laat afsterven, en je wint het zaad, dan kun je je hele achtertuin vol uien zetten, en de tuinen van al je buren ook.

Toen we uitgekletst waren – over de graanprijs die naar verluid even veertig cent de kilo had aangetikt; over dat het natuurlijk ‘best grappig’ was zo’n hoge graanprijs al was de oorzaak verre van grappig, maar dat je die prijs uiteindelijk in de prijs van allerlei andere gewassen en zaken weer grotendeels terugbetaalde –, liep ik met mijn plantenloep naar de uien. Ik had die loep bij mijn wilde plantencursus gekregen en sindsdien viel ik regelmatig als Alice in Wonderland in een wondere wereld.

Ik hield de loep een paar millimeter boven een uienbol waarvan het witte vlies al was opengebroken en hing mijn oog een centimeter boven de loep. Er verscheen een boeket van honderd, misschien wel tweehonderd minibolletjes. Ieder bolletje was zorgvuldig verpakt in crèmewitte bloemdekblaadjes met op regelmatige afstand grasgroene verticale strepen.

Ik ging wachten tot alles plat lag en geel was. Dan werd ik uienboer.

Zacht gepiep

Weken geleden had ik jonge koolmeesjes zien rondhopsen in de tuin en op het terras; nog wat onvast op de pootjes piepten ze om vader en moeder die af- en aanvlogen om het kroost ook buiten het nest nog te voeren. Waar het nestje was geweest wist ik niet, in ieder geval waren de vogelhuisjes in onze tuin onbezet gebleven.

Toen die jonge koolmeesjes alweer weg waren, begon het toch nog, in het grijze huisje aan de voorste paal van de pergola. De blauwe regen was uitgebloeid, frisgroen blad vouwde zich als een zonnescherm boven en rondom de ingang van het huisje en twee koolmezen begonnen af en aan te vliegen.

Als ze het huisje verlaten om in buurtuinen op zoek te gaan naar eten doen ze dat in een rechtstreekse vlucht, komen ze terug dan maken ze een tussenstop op de randen van de schutting. Ik denk dat ze kijken of de kust veilig is, dat ze niet willen verraden waar ze met dat lekkers naartoe gaan. Laatst zat er een houtduif op de schutting, een van de koolmezen kwam met een hapje aangevlogen en ging iets verderop zitten. Pas toen de houtduif met een kleine vlucht op de houtsnippers naast de vijver in de tuin landde, vloog de koolmees het huisje in.

Langs de paal met het grijze huisje klimt een clematis viticella. Hij bloeit dit jaar overvloedig met voortdurend nieuwe grote klokvormige roze bloemen. De knoppen zijn aantrekkelijk voor luizen. Als ik een zwart luizentreintje op een bloemstengel zie, pak ik de plantenspuit, pomp die onder grote druk en spuit met een harde waterstraal de luizen weg. Inmiddels hebben de mieren de luizen ook ontdekt en verzorgen die het opruimwerk.

Toen ik afgelopen weekend voorzichtig de knoppen controleerde, hoorde ik boven mij zacht gepiep.

Geen-zorgensoep (2)

Later zou ik de dierbare over wie ik me de afgelopen maanden te veel zorgen maakte van harte bedanken. Zonder haar, zonder haar niet aflatende bijzondere omstandigheden, zou ik deze stoomcursus ‘geen zorgen maken over dingen waarop ik geen invloed heb’ nooit in zo’n rap tempo hebben kunnen doen. Of nee, ik ging haar niks vertellen. Zuiver gezien had zij er niks mee van doen, ook haar bijzondere omstandigheden niet. De zorgen waren mijn probleem.

Ze was niet de eerste, andere dierbaren waren haar voorgegaan. Verscheen hun telefoonnummer op mijn scherm dan ging ergens in mij de paniekknop automatisch aan, zelfs als ze voor iets leuks of onbenulligs belden. Ik toverde net zo makkelijk beren op de weg als ik ademhaalde. De gedachte dat ik nú, onmiddellijk, iets moest doen, beukte altijd tegen mijn hersenpan. Met name ’s nachts hadden de potentiële rampen die volgden op de problemen ruim baan om samen met die beren urenlang door mijn hoofd te stampen.

Maar ik ging er niet over. Ik was niet de eigenaar van andermans situatie, ik wist niet of de ander de situatie net zo problematisch vond als ik, en net zoveel vrees had voor de mogelijke gevolgen. Mijn ratio kon het allemaal bedenken. Maar tussen weten en ingeslepen reactiepatronen gaapte lange tijd een oceaan. Toen R onlangs op zo’n groot berenmoment adviseerde om mijn dierbare in haar sop gaar te laten koken en ik zijn advies dankbaar omarmde en tegelijk de paniek en vrees uit mij weg voelde rollen, wist ik dat de oceaan een sloot was geworden.

Ik liet de dierbare natuurlijk niet los.

Pax

Ik zette Pax-kasten in elkaar. Mensen die Ikea kennen weten wat dat zijn. Het was de derde keer in mijn leven dat ik dat deed, altijd in slaapkamers die niet de mijne waren. Omdat er tussen iedere klus een paar jaar zit, merk ik de kleine veranderingen. Bij de zijpanelen hoef je niet meer na te denken wat de boven- en onderkant is, ze hebben gewoon een zelfde set gaten aan allebei de kanten geboord. En om de deuren te stellen, bijvoorbeeld een beetje omhoog of omlaag, hoef je niet meer de schroeven waarmee je de deur net aan de kast hebt vastgemaakt los te draaien. Nee, er is een apart schroefje en een apart plaatje achter het scharnier dat omhoog en omlaag kan. Mooi natuurlijk, maar wel jammer dat dat aparte schroefje een torx-kop met een zespuntige ster als insparing heeft. Ik had alleen de kruiskop bij me voor de elektrische schroevendraaier, het setje torx-opzetstukken lag thuis.

Thuis ben ik al vier jaar spullen aan het wegdoen, ook kasten. Met name ook kasten. Dat bespoedigt het wegdoen.

Ik denk dat dit de laatste Pax-kasten zijn die ik in elkaar heb gezet.

Moord op de moestuin

‘Iemand doden, dat stelt niets voor. Je moet observeren, bespieden, nadenken, veel nadenken, en als het zover is, je hoofd leegmaken.’ Met deze zin opent de roman Anomalie van de Franse schrijver Hervé Le Tellier. Aan het woord is Blake, een van de hoofdpersonen.

Is het zo eenvoudig?

Ik zag een muis. Het was iets na half tienen, het schemerde. Er zat misschien een meter tussen mij en de muis. En dubbelglas. Ik zat op de bank, de muis was op het balkon, klom de bak met radijs in, stak over naar de bak met palmkool, trippelde door de bak met Aziatische pluksla en klom toen als een volleerde acrobaat het klimnet met de peulen en sugarsnaps in. Met gespreide poten was zijn achterlijf dik te noemen, vette billen, maar dat hinderde hem niet om zich naar de malse tippen van de sugarsnaps te spoeden. Er vielen veel kwartjes. Bijvoorbeeld wie een paar maanden geleden die holletjes in de aarde van de pas gezaaide sugarsnaps veroorzaakt had, waarom de sugarsnaps zo slecht waren opgekomen, waarom er afgeknabbeld blad had gelegen.

Ik stond op van de bank, sloeg met mijn vuist op de ruit ter hoogte van de muis. De muis stopte kortstondig zijn maaltijd, keek mij aan, verblikte of verbloosde niet, ging verder. Ik opende de balkondeur, begon heftig aan de klimnetconstructie te schudden. Het was te donker om te zien of en wanneer de muis de benen nam. Er was de lichte vrees dat de muis naar binnen zou glippen.

Met behulp van internet dacht ik na. De overgevoelige muizenneus zou de geur van munt niet aankunnen. Ik zette de bak met munt op de plek van de Aziatische pluksla en wachtte af. Een avond of wat later was de muis er weer, Nieuwsuur was net begonnen. De muis klom de bak met radijs in en maakte de oversteek naar de palmkool. Zonder een getergde trek van de gevoelige neusvleugel trippelde de muis dwars door de bossen munt naar het klimrek.

Mensen zeiden: waar één muis is, zijn er twee. Een avond of wat later zag ik twee muizen, op hetzelfde tijdstip, op dezelfde plek. De ene joeg de andere weg.

Ik ging naar de dierenwinkel. Misschien was mijn vraag ongebruikelijk maar hadden ze…? De vrouw haalde een doos van onder de toonbank, half gevuld met muizenvallen. Doe er maar twee, zei ik. Pindakaas, zei de vrouw, dat schijnt nog beter te werken dan kaas. Ik smeerde pindakaas op de plek waar ik kaas zou stoppen, zette de vallen op scherp, plaatste er eentje op de looproute die ik vermoedde, en eentje in de palmkoolbak.

Een avond of wat later was de muis er weer. Ik zat eerste rij voor de moord met voorbedachte rade die aanstonds was. De muis klom de radijsbak in, stak over naar de palmkool, maakte een bocht om de val heen, hield toen zijn pas in, draaide zijn neus naar de pindakaas, liet zijn neusvleugels neurotisch bewegen, haalde zijn neus op en trippelde verder. ‘Die muis is ook niet gek,’ zei R die naast me op de bank zat.

Een dag later verving ik de pindakaas door kaas. Ik inspecteerde het balkon op rommel. Nee, een nestje kon hier niet zijn. De muizen moesten van beneden komen. Ik keek nog eens goed en zag hoe de schuin aflopende tussenmuur als een rode loper de tuin met het balkon verbond. Andere moestuiniers die hun bakken op de grond hadden, verloren ál hun groenten aan de slakken. Ik moest ook maar eens leren dat dit erbij hoorde. Ik ging de planten water geven, haalde de muizenval uit de palmkoolbak, zette die tussen de wilde bossen van de wintererwt, en liet ‘m daar staan. De andere val zette ik bovenaan de rode loper. Ik keek ’s avonds niet meer naar de moestuin.

En toen was het toch zomaar raak. In allebei de vallen. In de ene val had de klem de muizenschedel in het midden doorklieft, in de andere val zat de klem hoog op de neus. ‘Ga je ze met val en al weggooien?’ vroeg R. Nee, nu ik eenmaal had gedood – was ik nu een jager, een stroper, of moest ik het gewoon Moord op de moestuin noemen naar de roman van Nicolien Mizee? – moest ik niet bang zijn voor nog meer vuile handen. Wie weet had ik de vallen nog een keer nodig. Ik deed zakjes om mijn handen en pakte de muis van wie de schedel overdwars gekraakt was op. Het was even eng, zo’n slap, levenloos lijfje. Voorzichtig maakte ik de klem los, vouwde het zakje van mijn hand over de muis. Ik stopte het in het tweede zakje en gooide het in de kliko. Met de andere muis deed ik hetzelfde. De vallen spoelde ik af onder de hete kraan.

Blake moet na zijn eerste moord op de plaats delict ongelooflijk nodig plassen. Dat overkomt hem bij alle volgende moorden niet meer.